Voor streken met een belangrijke historische documentatie kan aanzienlijk veel informatie verkregen worden over aardbevingen die zich voordeden in de eeuwen voor de opkomst van de instrumentele seismologie.
De recente werken van Alexandre (1985, 1989, 1990, 1991), Vogt (1984, 1985), Ambraseys en Melville (1983) en Melville (1982) hebben aangetoond dat het merendeel van de werken die tot dan toe gebruikt werden, compilaties waren die weinig aandacht besteedden aan een kritische appreciatie van de bronnen. In sommige gevallen bedroegen de fouten meer dan 75 % van de geciteerde evenementen. Het gebruik van deze compilaties is bijgevolg af te raden. Er moet teruggekeerd worden naar de originele geschreven bronnen, wat de medewerking van een professionele historicus vereist.
N. Ambraseys et al. (1983) geven een reeks aanbevelingen voor de analyse van historische seismische gegevens :
- Een kritische terugkeer naar de oorspronkelijke informatie;
- Een schatting van de intensiteit1 en het opstellen van isoseismische kaarten;
- De kwantificatie en calibratie van macroseismische gegevens.
Deze aanbevelingen zijn onontbeerlijk indien men aan de informatie een objectief karakter wil toekennen.
De oudst vermelde aardbeving in onze streken dateert van 801. In feite is het pas vanaf het Karolingische tijdperk dat regionale verhalende bronnen hun ingang vinden (Alexandre, 1985). Men mag hopen dat vanaf die tijd geen enkele grote aardbeving de kroniekschrijvers ontgaan is.
Van de VII
Ambraseys (1985) heeft de aardbevingen van Noord-West-Europa bestudeerd voor dewelke er voldoende instrumentele en macroseismische gegevens waren. Op die manier heeft hij een relatie opgesteld tussen hun magnitude, de vastgestelde schade en de oppervlakte van de gebieden waar de verschillende intensiteitsgraden1 vastgesteld zijn.
Deze resultaten kunnen aldus gebruikt worden om de magnitude te schatten van historische aardbevingen waarvan de intensiteiten en de isoseismische oppervlaktes gekend zijn. De lokalisatie van het epicentrum is een ander delicaat probleem. Over het algemeen is het onmogelijk de positie van het epicentrum te kennen met een nauwkeurigheid beter dan 20-50 km voor aardbevingen van voor 1900, vanaf wanneer de eerste reële macroseismische enquêtes uitgevoerd werden. In het beste geval kan men het centrum bepalen van de zone waar de aardbeving gevoeld kon worden, of het centrum van de zone waar de schade het grootst was.
Ondanks de mindere nauwkeurigheid brengen de historische gegevens een belangrijke hoeveelheid nuttige informatie aan voor de definiëring van seismotektonische zones en voor de analyse van hun karakteristieken.
Bibliografische referenties
Document
Lijst van de belangrijkste aardbevingen in onze regio's (Alexandre P.).[1] Vóór de installatie van de eerste seismografen aan het eind van de 19 de eeuw, bestond de enige beschikbare informatie omtrent aardbevingen uit de manier waarop de grondtrillingen gevoeld waren door getuigen, alsook uit de eventueel veroorzaakte schade.
Vanaf de 19 de eeuw heeft de noodzaak om aardbevingen te classificeren in functie van hun belangrijkheid geleid tot het begrip INTENSITEIT. Dit is een maat voor het effect, op een bepaalde plaats, van een aardbeving op de mens en zijn natuurlijke omgeving alsook op de constructies die hij gebouwd heeft.
Op die manier definieert men verschillende graden in functie van de manier waarop de aardbeving gevoeld werd of schade veroorzaakt heeft.
Zo werden verschillende intensiteitsschalen gedefinieerd, waarbij deze van Mercalli en M.S.K. het meest gekend zijn. Sinds 1992 wordt in Europa de EMS92-schaal (European Macroseismic Scale) gebruikt. De verschillende graden van deze intensiteitschaal worden hieronder kort beschreven:
- graad I :
- niet gevoeld;
- graad II :
- gevoeld door mensen in rust in een gunstige omgeving;
- graad III :
- gevoeld binnenshuis;
- graad IV :
- opgehangen voorwerpen slingeren;
- graad V :
- slingeruurwerken vallen stil; deuren, vensters en glaswerk ratelen zacht;
- graad VI :
- metselwerk van slechte kwaliteit barst; borden, glaswerk en vensters kunnen breken; kleine objecten vallen;
- graad VII :
- schoorstenen vallen om; enkele barsten in goede constructies;
- graad VIII :
- verschijnen van structurele schade aan gebouwen;
- graad IX :
- algemene paniek; ernstige schade aan funderingen; duidelijk zichtbare scheuren aan het aardoppervlak;
- graad X :
- het merendeel van het metselwerk en timmerwerk is volledig vernietigd; grote grondverschuivingen;
- graad XI :
- spoorrails zijn volledig verwrongen;
- graad XII :
- volledige verwoesting; topografie gewijzigd.
Het begrip intensiteitsgraad is lokaal en wordt toegekend aan een welbepaalde plaats voor een welbepaalde aardbeving. De zones met gelijke intensiteit worden begrensd door “isoseismische” curves. Een isoseismische kaart verschaft weliswaar subjectieve informatie, maar vormt een goed beeld van de verspreiding van de trillingen veroorzaakt door de aardbeving.
Deze kaarten zijn zeer belangrijk voor de paraseismische bouwkunde aangezien zij de meest kwetsbare regio's aanduiden voor toekomstige aardbevingen van hetzelfde type.